Veel atletiekonderdelen hebben een grote impact op het lichaam. Blessures liggen altijd op de loer. Hoe bereid je jonge atleten in de loop van hun sportcarrière voor op de toenemende belasting? Met veel ondersteunende trainingen, zodat ze uiteindelijk specifieker kunnen trainen.
‘Trainen betekent keuzes maken’
Dat was de rode draad in diverse programmaonderdelen van het Coachcongres dat de Atletiekunie zaterdag 26 november hield op Papendal. Een belangrijke opdracht dus voor een sportbond die steeds nieuwe talenten wil begeleiden naar het nationale en internationale niveau, zo benadrukte Ronald Vetter, bondscoach voor de meerkamp, in zijn lezing.
Lang niet alle talenten halen het niveau dat ze zouden kunnen halen. Een keuze voor een studie of andere interesses kunnen de ontwikkeling in de weg staan, maar ook blessures en het stagneren van prestaties. ‘Op die laatste twee aspecten hebben wij als coaches invloed’, aldus Vetter, ‘met een planmatige aanpak, zonder je te laten afleiden door de weersomstandigheden of de stemming van de atleet.’
‘Trainen betekent keuzes maken’, aldus Vetter. ‘Er zijn duizend oefeningen beschikbaar, maar welke oefening heeft voor welke atleten de beste effecten? Daar heb je kennis, ervaring en vaardigheden voor nodig.’
Vetter ruimt een groot deel van de trainingsuren van zijn topatleten in voor veelzijdige trainingen, met als belangrijkste doelen de aanpassing van het bindweefsel, het vergroten van de stiffness en het bereiken van een bredere coördinatie. Trainen op wedstrijdniveau neemt maar een bescheiden deel van de tijd in beslag – al neemt dat deel wel toe naarmate de wedstrijdperiode nadert. Maar als coach moet je steeds voor ogen houden dat ‘de training van morgen door moet kunnen gaan’, aldus de meerkampcoach.
Hij liet voorbeelden zien van statisch opdrukken en van voetgymnastiek in een modderige verspringbak om de belastbaarheid te verhogen. ‘Hou ze heel. Als atleten een paar jaar zonder blessures kunnen trainen, worden ze goed’, zo beloofde hij.
Zorg bij de club voor een lerende omgeving
Brendan Troost, die onder meer verbonden was aan het RTC in Rotterdam, benadrukte in zijn lezing dat vroege specialisatie de brede motorische ontwikkeling van jonge atleten beperkt. Hij sloot aan bij het bekende LTAD-model (Long Term Athlete Development), maar benadrukte ook de grote onderlinge verschillen in de ontwikkeling die kinderen en jonge atleten doormaken. ‘Zorg bij de club voor een lerende omgeving, die kinderen stimuleert om zichzelf te verbeteren’, aldus Troost. ‘Investeer daarom in je trainersstaf. Talentvolle sporters hebben plezier in bewegen en daar moet je op in spelen.’
Als het gaat om het ontwikkelen van snelheid heeft Troost als uitgangspunt dat pupillen dat vooral bereiken door verbeterde coördinatie. ‘Stimuleer daarom de motorische vaardigheden en gebruik veel verschillende bewegingsvormen’, zo adviseerde hij zijn gehoor. ‘En laat ze dus niet drie rondjes hardlopen aan het begin of het eind van de training’. De huidige bewegingsarmoede onder kinderen maakt het des te noodzakelijker om veel tijd te besteden aan een goede warming-up en aan veelzijdige oefenstof om de stijfheid weg te werken.
Troost was streng in zijn oordeel: voor een goede aanpak is de trainerscoördinator een belangrijk onderdeel van de vereniging. Hij of zij moet zorgen voor een juiste opbouw van het trainingsprogramma voor de diverse leeftijdsgroepen en voor een kwalitatief stabiele opleidingsorganisatie, zodat de vereniging over voldoende gemotiveerde trainers beschikt. En van trainers die niet mee kunnen of willen gaan in deze ontwikkeling moet je als club wellicht afscheid nemen.
Relatie tussen atletische vorming en blessurepreventie
Rogier Ummels, bondscoach en van origine (sport-)fysiotherapeut, ging in de middaguren nader in op de relatie tussen atletische vorming en blessurepreventie. Hij stelde de vraag centraal wat er door de training verandert in het lichaam – en welke veranderingen je als trainer beoogt. Ook daarbij kwam de vraag op tafel wat jonge atleten nodig hebben om de belastbaarheid te vergroten, zodat ze opgewassen zijn tegen de eisen die wedstrijdprestaties stellen.
Een individuele benadering is nodig. ‘Jonge atleten tussen 12 en 14 jaar ontwikkelen zich lichamelijk, cognitief, emotioneel en sociaal’, aldus Ummels. ‘Maar die ontwikkelingen lopen zelden met elkaar in de pas en interpersoonlijk en intra persoonlijk zijn er grote verschillen. De biologische leeftijd kan ook sterk afwijken van de kalenderleeftijd.’
Alle onderdelen hebben een grote impact op het veranderende lichaam van jonge atleten. Hoe bereiden we hen daarop voor? Het uitgangspunt moet zijn dat de specifieke training atleten voorbereidt op een wedstrijdprestatie. Maar dat je met andere, meer algemene trainingsvormen die wedstrijdtraining moet voorbereiden.
Kinderen ontwikkelen hun fysieke vaardigheden door buiten te spelen, in bomen te klimmen en over slootjes te springen. Maar die ervaringen zijn voor veel kinderen geen vanzelfsprekendheid meer. ‘Het startniveau is lager, dat geldt ook voor de belastbaarheid. Houd daar rekening mee’, aldus Ummels. ‘Als je pupillen te specifiek traint, komen ze geblesseerd de juniorenleeftijd in’.
Ook in de leeftijdsgroep tussen 14 en 22 jaar moet de zorg voor voldoende belastbaarheid een centrale rol blijven spelen, vindt de bondscoach. Er is niets tegen C-spelen, maar trainers die vinden dat hun jonge atleten medailles moeten pakken “zolang ze dat nog kunnen”, zijn verkeerd bezig, aldus een van de coaches in de zaal. Je moet als trainer goed beseffen dat die jonge atleten nog in ontwikkeling zijn. ‘Draag die visie uit binnen je vereniging’, aldus een andere toehoorder.
Bij die ontwikkeling gaat het om diverse fysieke elementen: skelet, spieren en pezen, neurologische aansturing, energiesystemen en het brein. Ummels vroeg vooral aandacht voor het bindweefsel, dat als een wetsuit de boel bij elkaar houdt. ‘Het zijn de lijnen die weefsels in elkaar over laten lopen en met elkaar verbinden, de krachten opvangen en het lijf soepel houden. Het heeft niet zoveel zin om spieren afzonderlijk te trainen, je moet de hele fysieke werklijn sterker maken’, zo benadrukte hij.
Een uitgebreide warming-up voor een training of wedstrijd is in de visie van Ummels noodzakelijk voor het soepel maken van het bindweefsel. Dat kost tijd, maar die fase hoeft beslist niet saai te zijn, als je als trainer maar een leuk spel of een uitdagend circuit weet te bedenken. ‘Werk met hekjes, met ballen en wat er nog meer voorhanden is’.
Zijn advies voor 12- tot 15-jarigen: besteed driekwart van de trainingsuren aan belastbaarheid en een kwart aan het atletisch vermogen. Bij 15-plussers kan dat laatste wat meer tijd krijgen, onder meer via lichte vormen van krachttraining. Ook kan een deel van de training wat specifieker gericht worden op de gekozen onderdelen en op het prestatie-gedrag. Dat geldt nog iets sterker als de wedstrijdperiodes (indoor en outdoor) naderen. Dan kun je in de training ook het aerobe systeem al wat gaan ontwikkelen.
‘Maar het doel blijft altijd: zorg voor een robuust lijf, voor voldoende belastbaar weefsel en voor mobiliteit, stabiliteit, coördinatie en stiffness. Je kunt op die leeftijd wel wat gaan doen aan krachttraining, maar vooral gericht op coördinatie en bedoeld als voorbereiding op de vaardigheden die later nodig zijn voor zwaardere krachtoefeningen.’
Digitale testen
In een deel van het ochtendprogramma van het congres werd aandacht besteed aan de bijdrage die apps en wearables kunnen leveren aan een goede trainingsopbouw. Je kunt als coach betere beslissingen nemen over het programma als je betrouwbare informatie hebt over volume, intensiteit, efficiency en adaptatie van de training, zo benadrukte biomechanicus Paul Brice. En dat is zinvol, ‘want je kunt niet managen wat je niet weet.’
Brice gaf een overzicht van de diverse apps die je op de smartphone kunt zetten. Hij waarschuwde wel dat de data die deze apps verzamelen niet altijd onderling vergelijkbaar zijn. Maar “voor de prijs van een paar kopjes koffie” kun je tegenwoordig niet alleen je hartslag meten, maar bijvoorbeeld ook acceleratie, snelheid en sprongkracht. En je kunt met de camera slow motion beelden maken waarvoor vroeger dure videoapparatuur gebruikt moest worden. Beperkingen zijn er wel, aldus Brice. ‘Je hebt bijvoorbeeld apps die de slaaptijd meten, maar dat zegt niets over de kwaliteit van de slaap. Daar heb je echt een EEG voor nodig’.
Er is niets mis met het oude papieren trainingslogboek, maar er is op eenvoudige wijze veel meer te meten. En je kunt die data op redelijk eenvoudige wijze uitwisselen tussen atleet en trainer, zo vertelden Rodney Hoogterp en Steven Nuytinck. Bijvoorbeeld door je atleten iedere ochtend een beknopt vragenlijstje te laten invullen over onder meer de nachtrust, stijfheid en pijntjes, waarbij je een beeld krijgt van hun herstel van de training van de dag ervoor. Je kunt digitaal ook de ontwikkeling van lengte en gewicht laten bijhouden en overzicht houden op hun weekindeling: de tijd die nodig is voor school, huiswerk, eten en slapen en de trainingen door die informatie automatisch naar de laptop van de coach te laten sturen.
Voor de trainer is het zinvol om die data al vroegtijdig binnen te krijgen, zodat hij of zij daar het programma voor de komende training op af kan stemmen. Anders ben je daar aan het begin van de training (teveel) tijd aan kwijt. Maar beide inleiders benadrukten wel dat digitale uitwisseling het persoonlijk contact niet kan vervangen. ‘Ga ook altijd het gesprek aan.’
Vanuit de zaal klonk de waarschuwing dat coaches en verenigingen die hiermee aan de slag willen gaan, goede afspraken moeten maken over de privacy van de atleten. Zo moet altijd duidelijk zijn wie er wel en niet toegang hebben tot de informatie die atleten aan een digitaal systeem toevertrouwen.
Vervolg themadagen Atletiekunie:
- 3 december '22 - start leergang polsstokhoogspringen
- 18 maart '23 - Dag van de Atletiek
Cors van den Brink
Cors van den Brink volgt als freelance journalist sinds 1990 voor diverse media de nationale en internationale atletiek. Tot 2016 deed hij verslag van vele grote toernooien en interviewde hij atleten en coaches. Daarnaast maakt hij interviews en reportages over het reilen en zeilen van verenigingen en loopgroepen binnen de Nederlandse atletiek.