Rogier Ummels: gedreven door snelheid
Al ruim zes jaar kijkt Rogier Ummels rond in de internationale topatletiek, als hij als bondscoach met de Nederlandse ploeg bij de grote toernooien en andere wedstrijden is. Op Papendal probeert hij die kennis en ervaring om te zetten naar de trainingsprogramma’s van de atleten die hij begeleidt. Hij weet zich daarbij gedreven door zijn grote nieuwsgierigheid naar het fenomeen snelheid.
Ummels was als atleet lid van Hellas in Utrecht en van Atverni in Nieuwegein, waar hij zijn trainerscarrière begon als assistent van Marita van Zwol. Vanaf 2007 werd hij regelmatig ingeschakeld door de Atletiekunie, waar hij in 2014 in dienst kwam als talent- en bondscoach. Ummels heeft op Papendal een groep talenten onder zijn hoede. ‘Een aantal van hen is hier fulltime. Anderen komen een of enkele dagen per week en trainen ook bij hun persoonlijk coach. Ze kunnen hier ontdekken wat er te halen valt en wat het betekent om als topatleet te leven en te trainen.’
Want hoe er op Papendal gewerkt kan worden: dat is in de ogen van Ummels de “benchmark”. De coaches beschikken over de kennis en ervaring én over de faciliteiten om optimaal te kunnen trainen. ‘Daar hebben ook mensen als Rana Reider en biomechanicus Paul Brice hun aandeel in. Coaches en talenten kunnen hier die kennis halen en er thuis mee aan de slag gaan. Dat geldt ook voor de veertig tot vijftig talenten die we zo’n zes keer per jaar uitnodigen om hier een dag te komen trainen en zich te laten testen.’ We denken mee met de atleet en coach en zijn een vraagbaak.’
Van al deze atleten wordt een profiel opgesteld. ‘Daarin beschrijven we onder andere hun specifieke fysieke eigenschappen en de trainings- en prestatiehistorie. We adviseren over de volgende logische stap in de ontwikkeling van het talent in de richting van topatleet. Daarbij spelen ook persoonlijke eigenschappen een rol: hoe is het leervermogen, hoe coachbaar is deze atleet, hoe is het aanpassingsvermogen en hoe presteert hij of zij onder druk? Op dit profiel krijgen atleten en coaches feedback, waarbij we iedereen punten meegeven waarop ze zich naar ons idee het beste zouden kunnen ontwikkelen .’
Fundamentele bouwstenen
Zelf deed Ummels veel kennis op door – zoals hij dat zelf zegt – ‘goed uit het raam te kijken’ tijdens de toernooien waar hij Nederlandse sprinters en estafetteteams begeleidt. Niet alleen in het stadion, maar vooral op de trainingsbaan en tijdens de warming-up kreeg hij een beeld van de manier waarop er in de internationale topatletiek wordt gewerkt. ‘Ik begrijp nu wat er nodig is aan bouwstenen om het fundament zo neer te leggen dat een prestatie er niet eenmalig kan zijn, maar dat het herhaalbaar is’, zo vat hij die ervaring samen. Dit uit zich in zowel de fysieke robuustheid van een atleet, als ook in een bepaalde mate van stabiliteit in het leveren van prestaties. Een voorbeeld uit de praktijk: een goed getrainde atleet met een lijf dat gewend is aan zware belastingen, kan op de ochtend na een wedstrijd de training meteen weer oppakken. Een atleet die minder ver is in z’n ontwikkeling heeft een aantal dagen nodig om te herstellen om weer belastbaar te zijn. ‘En onderschat de krachten niet die tijdens een sprint inwerken op het lichaam’, zegt Ummels. ‘Of bijvoorbeeld bij het blokkeren vlak voor het afwerpen van de speer. Dan wordt het lichaam letterlijk van de teen tot het topje van de vingers belast.’
Als sportfysiotherapeut bepleit hij daarom het ‘denken in en trainen van grote structuren en ketens van het lichaam’. Niet alleen spieren en botten vangen die krachten op, ook het bindweefsel speelt een belangrijke rol bij het opvangen van trek- en drukbelastingen en bij het soepel en elastisch houden van het bewegingsapparaat.
Zoektocht naar de KPI's bij een atleet
Ook aan de biomechanica moet gewerkt worden om tot een zo hoog mogelijk rendement te komen, onderstreept de coach. ‘Hoeveel pk een auto ook in de motor heeft, als een van de wielen scheef staat, zal je daar niet optimaal van kunnen profiteren. De een heeft dat van nature, de ander moet er veel tijd in steken. Ik heb in de afgelopen jaren geleerd op welke knoppen ik moet drukken, maar ik weet ook dat je als coach vooral aanwijzingen wilt geven die er toe doen. Er zijn misschien wel vijftig punten die je zou kunnen verbeteren bij een atleet. Maar het gaat erom de “KPI’s” te vinden: de kritische prestatie indicatoren. Welke drie factoren gaan het verschil maken? Daar ben ik bij iedere atleet naar op zoek. Waarbij het er altijd om gaat dat je kunt meten of de prestaties verbeteren. Kennis en feedback van het resultaat is belangrijker dan kennis over de uitvoering. Natuurlijk kijken we bijvoorbeeld hoe iemand uit de blokken komt en hoe een voet de grond raakt. Maar doorslaggevend is of na een reeks trainingen z’n snelheid na tien, twintig of dertig meter hoger is. Want het gaat tenslotte om het resultaat.’
Ummels ziet het als zijn ambacht én als een grote uitdaging om te onderzoeken hoe de kennis over het trainen van internationale topatleten te vertalen is naar de trainingsprogramma’s van talenten. ‘Wat is de essentie waar je op jongere leeftijd al aan zou kunnen en moeten werken. Die kennis moeten we vertalen naar de leerlijnen die in de trainersopleidingen aan de orde komen en ook op andere manieren uitrollen, zodat clubtrainers daar van kunnen profiteren. Dan kunnen we als hele Nederlandse atletiek beter worden.’
‘Over de sprint weten we inmiddels veel en we zijn bezig om ook beter te worden in andere explosieve disciplines, zoals de 400 meter, de 400 meter horden, polsstokhoogspringen en het speerwerpen. Het is “work in progress”. Ook omdat het mondiale prestatieniveau stijgt. Het is mooi als je een 44-er loopt op de 400 meter of 90 meter werpt met de speer, maar je wint er geen wereldtitel meer mee.’
Tekst: Cors van den Brink
Foto: Erik van Leeuwen (EK u20 2017, Grosseto)