Robbert-Jan Jansen: Werken met sporters die iets willen bereiken
Na een lange carrière als topatleet kwam polsstokhoogspringer Robbert-Jan Jansen twee jaar geleden als talentcoach in dienst van de Atletiekunie.
Ervaring had hij in ruime mate. Jansen combineerde zijn eigen atletiekcarrière al vijftien jaar met het geven van training bij Prins Hendrik in Vught. ‘Ik vind het heel leuk om aan de slag te gaan met sporters die iets willen bereiken, op welk niveau dan ook’, zegt hij. Jansen stond bij PH aanvankelijk twee avonden in de week voor een algemene trainingsgroep en legde zich geleidelijk meer toe op de explosieve disciplines. ‘Maar ik heb ook in het hockey, het voetbal en het tennis gewerkt’, vertelt de oud-student aan de Sportacademie in Tilburg. ‘Ik was als atleet geen topper die van zijn sport kon leven, dus ik moest er dingen bij doen. Maar dat wilde ik ook wel.’
‘In 2007 liep ik een zware blessure op en in die tijd ben ik me gaan toeleggen op het coachen op een wat hoger niveau. Wigert Thunnissen vroeg me voor de regio-trainingen in Apeldoorn en ik ging mee naar jeugdtoernooien. We kregen in Vught een indoorhal en er kwam een Regionaal Trainings Centrum waar ik veel training ben gaan geven. Rianna Galiart en de Belgische Fanny Smets trainden bij mij.’ En toen kwam in de zomer van 2016 het verzoek om als talentcoach op Papendal aan de slag te gaan. ‘Aanvankelijk was het een aanstelling voor negentien uur in de week, zodat ik mijn werk in Vught deels kon voortzetten. Maar sinds januari 2017 ben ik fulltime in dienst van de Atletiekunie, al neem ik ook de tijd om mijn werk bij het RTC geleidelijk over te dragen aan mijn opvolger daar, Joep Jansen.’
"Of je een talent bent, is niet altijd aan prestaties af te lezen"
Sinds de afgelopen zomer heeft Jansen drie topatleten onder zijn hoede: de polsstokhoogspringers Femke Pluim en Rutger Koppelaar en – samen met Pelle Rietveld – meerkampster Nadine Broersen. Hij verzorgt ook de polshoogtrainingen van enkele meerkampers. Op het terrein van de talentontwikkeling werkt hij wat meer op afstand, als adviseur van de clubcoaches van een grote groep jonge atleten. ‘De opdracht die ik op dit gebied heb van de Atletiekunie is om, samen met mijn collega-talentcoaches, talenten te ontwikkelen naar topatleet en het bekijken van de meest logische vervolgstap. Het gaat over het algemeen om jonge sporters tussen de 15 en 18/19 jaar die nog thuis wonen en naar school gaan.’
De scouting vindt plaats via de ranglijsten van junioren. ‘Maar ook op basis van wat we als coaches zien als we bij wedstrijden en trainingen zijn. Of je een talent bent is niet altijd meteen al aan prestaties af te lezen.’
Nationale Trainingen
Jansen en zijn collega’s organiseren jaarlijks het Nationaal Training programma voor junioren. ‘Dat betekent onder meer dat we de talenten en hun coaches een aantal keren per jaar uitnodigen om naar Papendal te komen. Daar doen we fysieke testen, we kijken naar motoriek en gedrag en we brengen de trainingssituatie van de atleet in kaart: bij wie kan hij of zij trainen, hoe vaak is de trainer beschikbaar, hoe ziet het weekprogramma eruit wat betreft onderwijs, reistijden e.d. De fysieke testen geven ons ook informatie over de belastbaarheid van de jonge atleten. Zo stellen we een profiel samen en op basis daarvan geven we atleet en coach feedback en stellen we een lijstje actiepunten op die moeten leiden tot verbetering van de prestaties. En we kijken ook naar de seizoensplanning. Die is voor iedere atleet verschillend, want het maakt nogal wat uit of je je bijvoorbeeld richt op alleen een NK of op een internationaal toernooi – en of je vooral moet trainen om de limiet te halen, danwel dat je een medaillekandidaat bent.’
"De winst zit vaal in de brede atletische vorming"
Jansen heeft te maken met ervaren coaches, die al meerdere talenten onder hun hoede hebben gehad. Maar ook met trainers die voor het eerst trainingen op een hoger niveau moeten aanbieden. ‘Soms moet je atleten en coaches ervan bewustmaken dat het niet alleen om elke training afzonderlijk gaat, maar dat je ook moet kijken naar het effect van een zwaar programma op de belastbaarheid in de dagen daarna. Meer in het algemeen ben ik een voorstander van een brede ontwikkeling. Zeker buiten de wedstrijdperioden moet je niet alleen met technische elementen bezig zijn en minder belastend te werk gaan. De winst zit vaak in de brede atletische vorming.’ ‘De kaders waarbinnen deze coaches werken verschillen uiteraard van wat we hier op Papendal en bij enkele RTC’s kennen. De trainingen vinden meestal ’s avonds plaats en er is weinig of geen mogelijkheid om indoor te trainen. Het voordeel is dat ik in het begin van mijn coachcarrière ook op die manier heb gewerkt en dat ik hun omstandigheden dus goed ken.’
Scouten van talenten
Of een atleet toe is aan een fulltime programma, op Papendal of bij een RTC, laat zich volgens Jansen niet in algemene criteria vatten. ‘Het moet een logische stap zijn in de ontwikkeling. Als de trainingsomvang toeneemt, kan de combinatie van die trainingen, de opleiding en het reizen tussen school, atletiekbaan en thuis teveel gaan knellen. Je hebt dan wellicht ook meer begeleiding nodig van een fysiotherapeut om blessures te voorkomen. Het speelt ook als een talent een medaille-kandidaat wordt, want dat vergt mentaal meer. Dan kun je met elkaar de afweging maken om het programma om te gooien. Maar dat willen we altijd in goed overleg met atleet en coach doen.’
Aan de basis van de talentontwikkeling staat uiteraard het scouten van talenten. Dat moet zorgen voor aanwas. Jansen: ‘Kinderen binnen de atletiek kunnen we uiteraard volgen bij hun verenigingen en bij wedstrijden. Maar we komen bijvoorbeeld ook in contact met jonge sporters die naar de Talentdagen van NOC*NSF komen en die nog geen ervaring met atletiek hebben. En vanuit mijn werk bij Prins Hendrik weet ik hoe interessant het kan zijn om als vereniging atletiek te introduceren in het middelbaar onderwijs en daarbij goed te kijken of er talenten rondlopen.’
Tekst: Cors van den Brink
Foto: Erik van Leeuwen