Luuk Wagenaar: De rol van een jeugdtrainer
De pupillengroep van Atletiekvereniging Phanos groeide in vijf jaar van 90 naar 400 jonge deelnemers. Luuk Wagenaar was de jeugdtrainer coördinator in die periode. In 2016 werd hij ook nog verkozen tot de leukste jeugdtrainer van het jaar. Hier vertelt Luuk over zijn aanpak om de atletiekjeugd te stimuleren, en deelt hij zijn aanpak om een succesvolle jeugdafdeling neer te zetten.
Luuk (25) werd op zijn vijftiende gevraagd om de jeugd van Phanos te trainen en op zijn achttiende was hij ook nog jeugdcoördinator bij dezelfde vereniging in Amsterdam. Hij werd samen met nog een paar junioren intern opgeleid door een combinatiefunctionaris van de gemeente. Luuk: ‘Het was een persoonlijke, nuttige opleiding en ook nog eens gericht op de situatie van Phanos. Ik heb hier veel geleerd.’ De tak atletiekjeugd bij Phanos is enorm gegroeid en de organisatie eromheen staat stevig. Luuk is inmiddels gestopt, hij heeft z’n tijd en energie nodig voor z’n master Natuurkunde en traint zelf bij het nationale topteam Team Distance Runners. ‘Maar in de toekomst wil ik me weer inzetten voor de atletiekjeugd. Ik zie altijd dingen die beter kunnen. Maar er staat nu een goed team van jeugdtrainers. Toen onze jeugdgroepen goed gingen lopen, had ik een overschot aan spontane aanmeldingen van mensen die ook onze jeugd wilde trainen. Ik kon selectief zijn wie ik voor de groep zette. Succes trekt aan zo bleek.’
‘Maak een jaarplanning, óók voor de jongste pupillen’
‘Geef de jeugdtrainer leerlijnen mee’
Advies van de jeugdtrainer coördinator
Samen met drie andere jonge jeugdtrainers, startte Luuk als jeugdtrainer coördinator met het maken van een jaarplanning. ‘Dat ligt niet zo voor de hand voor de jeugd, trainers die oudere specialisatie groepen trainen doen dit wel vaak. Wij begonnen ermee om een praktisch, logistiek probleem op te lossen. Er waren teveel pupillen om bijvoorbeeld allemaal wekelijks ver te springen. In de jaarplanning geven we per blok aan wat, welke groep wanneer leert. Dit geeft houvast en overzicht. Hiermee werken we bijvoorbeeld ook toe naar de eerste wedstrijden van het seizoen. Mijn advies is dus: zorg ervoor dat trainingen niet alleen leuke, maar losse, flodders zijn. Voor de jaarplanning gebruiken wij leerlijnen. Per leeftijd schreven we uit wat kinderen ongeveer kunnen, en daar werken we dan naar toe in dat jaar. Dat is dan ook mijn advies: geef de jeugdtrainers, zelf vaak nog jonge mensen, simpele leerlijnen per groep mee. Dan is het voor de trainer leuker om elke week weer voor de groep te staan en bereiden ze de trainingen makkelijk voor. De kinderen leren op die manier vaak veel meer. Hou het simpel: verdeel het jaar in blokken, weet wat de startsituatie is aan het begin van het seizoen. En weet waar je ongeveer naar toe werkt. Het is ook fijn voor de trainer om dat af en toe aan de ouders te kunnen vertellen.
Wat bij Phanos ook een grote succesfactor is geweest voor de jeugd, is onderscheid maken in wedstrijdgroepen en algemene groepen. Dat zal niet bij elke vereniging zo zijn, maar bij Phanos past dit goed. Zo kunnen we de kinderen, met ieder verschillende motivaties goed bedienen. Iedereen traint tenslotte met een eigen doel, allebei de groepen krijgen uiteraard wel dezelfde kwaliteit training. Zo zijn er bij ons aardig wat jongeren die atletiek als tweede sport beoefenen, naast dat ze bijvoorbeeld op een hoog niveau hockeyen. Zij willen dan niet in een wedstrijdteam, andere juist weer wel. Wij proberen overigens kinderen wel te motiveren om voor de wedstrijdgroep te gaan.’
‘Geen veredelde spelletjestraining’
De rol van een jeugdtrainer
Luuk heeft een uitgesproken mening over de rol van een jeugdtrainer. ‘Bij de jonge jeugd verliezen trainers nog wel eens de sport uit het oog. Je bent atletiektrainer, dus geef dan ook een echte atletiektraining en geen veredelde spelletjestraining. Bij ons oefenen de minipupillen al in een bepaalde vorm met speerwerpen en kogelstoten, allemaal heel basic natuurlijk. Maar bij de meeste verenigingen komen ze pas als junior met deze onderdelen in aanraking.’
‘Op de baan oefenen ze voor de rest van ‘t leven’
Dan doet Luuk een stap terug en ziet hij de rol van jeugdtrainer breder. ‘Je hebt als trainer een rol in de opvoeding van kind: naast hun thuis en de school worden kinderen ook opgevoed door de begeleiders of trainers van buitenschoolse activiteiten. Dat is een grote verantwoordelijkheid. Je wilt een kind fysiek laten ontwikkelen. Maar sport gaat over meer dan rond rennen en lekker bezig zijn. Het proces van winnen, verliezen, accepteren. Maar ook verantwoordelijkheid nemen, confrontaties aangaan en doelen stellen. Het zijn allemaal heel directe en confronterende levenslessen waar je door middel van sport mee in aanraking komt. Het is de taak van een trainer om ze daarbij op een veilige en motiverende manier te begeleiden. Atletiek is dan ook nog eens een harde sport in dat opzicht. Je wordt direct “afgestraft of beloond” op basis van je eigen kunnen, je doet het immers alleen en niet met een team. Zo is het in het gewone leven ook, het is dus een nuttige oefenvorm. De jeugdtrainer kan kinderen op een laagdrempelig manier voorbereiden op de rest van de wereld en het leven.’ Luuk maakt hier wel een kritische kanttekening bij: ‘Jeugdtrainers zijn zelf vaak ook vrij jong, vaak worden junioren voor de groep gegooid. Goede begeleiding hierbij is essentieel.’
‘Laat ze bewegingen juist op een andere manier uitvoeren’
Gemotiveerd groep: autonomie, progressie en zingeving
Luuk noemt drie factoren die de basis zijn voor een gemotiveerde groep kinderen. ‘Ten eerste autonomie, geef ze zeggenschap in wat ze doen. In de atletieksport leren we vaak truckjes aan. Je kunt de jeugd beter bewegingsintelligent maken. Leer ze niet alleen “elleboog hoog” tijdens het kogelstoten. Maar laat ze ook zelf houdingen en standjes proberen. Of sterker nog: geef ze de opdracht om iets een aantal keer op een steeds andere manier te doen. Of laat de vierde finisher na een crossrondje, iets veranderen aan de ronde. Progressie is een tweede factor die bijdraagt aan een gemotiveerde groep. Het voordeel van jongeren is dat ze bijna altijd beter worden, ze zijn tenslotte nog vol in de groei en ontwikkeling. De laatste factor is zingeving. Geef ze een doel, een wedstrijd bijvoorbeeld, zodat ze weten waar ze het voor doen. Je training moet strak zijn en je mag daarbij streng zijn, dat vinden kinderen fijn. Maar er moet ook ruimte zijn voor grapjes. Verder is interesse in de kinderen belangrijk. Vraag hoe bijvoorbeeld een wedstrijd is gegaan of zelfs hoe het op school gaat. Probeer een band met ze op te bouwen. Voor de trainers gelden dezelfde basis principes: geef ze autonomie, zeggenschap en een doel. ’
‘Kinderen met rode wangen naar huis’
Stroomvormen
Luuk deelt geen oefenvorm maar een overstijgende aanpak die het goed doet bij zijn jonge atleten. ‘Zoals eerder genoemd, leren we vaak truckjes voor onderdelen. Bij wederom het voorbeeld van kogelstoten hoor en leer je dan alleen de cues zoals “zak door je benen, kijk op je horloge”. Het neveneffect hiervan is dat kinderen vaak stil staan. Als onze jeugd aan het hoogspringen is en de focus ligt op het juiste afzetbeen, dan doen ze na hun sprong nog een heel circuit van oefeningen waarmee ze indirect ook aan de inzet van het afzetbeen werken. Maar dan wel alleen, ze kunnen even zelf ervaren, experimenteren én ze zijn in beweging. Ons doel is altijd om de kinderen met rode wangen naar huis te sturen. Wij streven na om kinderen 50% van de tijd in beweging te hebben. Een leuke opdracht voor jeugdtrainers om een keer te meten hoeveel de kinderen werkelijk in beweging zijn, dat valt vaak gruwelijk tegen. Oefeningen passen we uiteraard aan, aan de leeftijd en belevingswereld. De allerjongste zegt een afzetbeen of kniebuiging nog weinig, dat is te abstract. We verzinnen er dan een verhaal omheen, maak een buiging voor de koning en daarna in het circuit, bezorgen ze een brief in het kasteel bijvoorbeeld. Je kunt als je wilt er hele Grimm sprookjes in verwerken. A2 pupillen willen juist weten waarom ze iets moeten doen. Ook deze curve en verandering neem je mee in het jaarplan: hoe werk je van de sprookjeswereld naar het hier en nu.’
Tekst: Esther Vliege