Afscheid van een polshoogicoon
\"Ge loopt gelijk m\'n oma\". Het was een van de bekende uitspraken van Georges Friant, die maar liefst 27 jaar lang Nederlandse en Belgische polshoogspringers coachte. Op donderdag 30 december stond deze kreet op een van de bordjes die hij mocht hanteren tijdens een ludieke afscheidswedstrijd in de indoorhal van Sittard.
\"Nog één keer\" was ook zo\'n vaste uitspraak. \"Ah voila\", zei de Vlaming als een opdracht juist werd uitgevoerd. \"Dát is het\", klonk het dan soms goedkeurend. Maar niet te vaak, want leraar Georges was streng.
Z\'n uitspraken passeerden allemaal de revue bij de door ruim veertig mensen bezochte \"surprise-party\", waar ook veel van zijn oud-atleten aanwezig waren.
De hoofdgast dreigde z\'n feestje zelf nog te missen door een onfortuinlijk ongeval. ‘Twee dagen eerder hebben we de polshoogmat die gewoonlijk buiten ligt, naar binnen gesleept voor de wedstrijd\', vertelt bestuurslid Klaas Pollema van a.v. Unitas. ‘Dat was door de vele sneeuw een zware klus en Georges heeft daarbij een biceps gescheurd. We waren bang dat hij geopereerd zou moeten worden, maar gelukkig bleek dat niet nodig en kon hij er toch bij zijn.\'
Pollema werkte lange tijd samen met Friant, die aanvankelijk clubtrainer was van Unitas en het Belgische A.V. Toekomst en die daarna als regiotrainer en sinds 2005 als bondscoach in dienst was van de Atletiekunie. ‘Georges was zowel een streng trainer als een tweede vader voor zijn atleten\', zegt Pollema. ‘Dat zegt eigenlijk al genoeg. Hij was bovendien leraar en dat typeert hem ook. Georges legde er altijd de nadruk op dat atleten hun schoolopleiding niet mochten verwaarlozen. Een vader van een van de oud-atleten heeft hem daar tijdens het afscheid nog openlijk voor bedankt. In de samenwerking hebben we elkaar altijd erg gewaardeerd en in die 27 jaar hebben we eigenlijk nooit onenigheid gekend.\'
Dat er zoveel mensen waren zegt eigenlijk wel genoeg\', aldus Rens Blom. ‘Georges was en is een persoonlijkheid die mensen weet te binden en bij elkaar weet te brengen. En daar horen die kenmerkende uitdrukkingen van hem bij: die herkennen zijn eerste atleten en de jongeren die de laatste jaren met hem werkten.\'
In zijn eigen speech stelde Blom dat Friant de drie verschillende rollen heeft gespeeld die een coach achtereenvolgens op zich kan nemen: begonnen als leider, daarna begeleider en tenslotte adviseur. ‘Ik heb heel veel van hem geleerd\', voegt hij er desgevraagd aan toe. ‘Het belangrijkste is misschien wel dat Georges nooit opgaf, of het nu goed ging of als we slechtere periodes doormaakten, hoe vervelend dat soms ook was.\'
Dat Blom er op een gegevens moment voor koos aansluiting te zoeken bij Duitse trainers heeft hun relatie niet verstoord. ‘Het was uiteraard niet zo leuk, maar we wisten beiden waarom dit nodig was. En na een half jaar hebben we de samenwerking op een andere manier voort kunnen zetten.\'
Friant opvolgen is geen sinecure, heeft Blom al gemerkt. ‘Ik ben wat meer uitgesproken, terwijl Georges een echte diplomaat was.\'
Peter Verlooy, technisch directeur van de Atletiekunie, bevestigt de indruk van Pollema en Blom. ‘Georges is een echte docent én een vaderfiguur\', zegt hij. ‘Maar belangrijk ook is dat hij een eisende coach is, die de lat hoog legt.\'
In de samenwerking was Friant een collegiale en joviale man voor zijn collega\'s in de technische staf. ‘Absoluut kritisch in de discussies, maar altijd open en meegaand als er beslissingen waren genomen. Een man van wie de anderen ruggensteun kregen\', aldus Verlooy.
‘Met wat hij aanvankelijk als clubtrainer had opgebouwd in Sittard heeft hij het fundament gelegd onder het trainingscentrum zoals dat nu functioneert. Ook die credits heeft hij zeker verdiend.\'
In een afscheidsinterview op het digitaal magazine All Track Press liet Friant weten dat hij niet helemaal stopt met het coachen. Eenmaal per week blijft hij een kleine groep meerkampers nog begeleiden. Maar de rest van zijn werk heeft hij inmiddels overgedragen aan de nieuwe bondscoach Blom. ‘Als coach maak je steeds een cyclus door\', zegt Friant in dit interview. ‘Je begint met een groep jonge atleten vanuit een bepaalde visie te werken. Na de opbouw komen, als het goed is, de successen. Daarna heb je altijd een terugval, zoals we die nu na de periode Laurens Looije, Chris Tamminga en Rens Blom meemaken. Dat is emotioneel, dat doet je twijfelen. Je denkt na over die visie en over de structuur waarin je werkt. Is je methodiek verouderd? Zijn de atleten op je uitgekeken? Ik zie dat er weer een groep talenten is, maar het is beter dat na 27 jaar een ander daar zijn schouders onder gaat zetten.\'
Wat ook een rol speelt: als een mens de zestig nadert, ziet hij de krijtlijn naderbij komen, zoals Friant dat uitdrukt. Al die voorbije jaren stond de sport voorop. Hij roemt zijn vrouw om de zelfstandigheid waarmee ze vaak haar eigen weg ging. Maar nu moeten er jaren komen waarin ze wat meer samen kunnen ondernemen. Die twee weekjes vakantie in Vietnam laatst, dat hadden er best vier mogen zijn. Zijn motor maakte nog geen duizend kilometer per jaar. ‘En ik wil ook wel eens \'s ochtends met een krantje en een kop koffie me een beetje zitten vervelen en naar de mensen kijken\', zegt hij.
Friant kwam ooit tot een hoogte van 4,60 en noemt zichzelf als atleet een toerist. Een paar weken trainen, een mooie wedstrijd springen en het er dan weer een tijdje bij laten zitten. Dat snelheid en kracht een belangrijke rol spelen bij het polshoogspringen heeft hij pas als coach écht geleerd. Hij werd docent lichamelijke opvoeding aan een middelbare school in Hasselt en werkte als trainer aanvankelijk met onder meer zijn landgenoot Marc Maes en de Nederlanders Lino Pani en Maurice Penders. ‘In Koersel, in Belgisch Limburg, hadden we de enige indoorhal in West-Europa waar je toen polshoog kon springen. Later trainden we ook in het Duitse Rheden, waar de hal voldoende hoogte had.\'
Friant zag als bondscoach onder meer Chris Leeuwenburg het polshoogspringen op hoger peil brengen. Die bracht het Nederlands record in 1986 op 5,50. Dat stond acht jaar tot Tamminga het evenaarde, nadat Looije in 1992 al wereldkampioen was geworden bij de junioren. Die \"drie musketiers\" ( Tamminga, Looije en later Blom) gaven de discipline een nieuwe impuls. ‘Jaap van der Plaat had in Zoetermeer een tweede centrum voor het polshoog. We organiseerde samen ook centrale trainingen\', vertelt Friant. ‘Maar het was aanvankelijk pionierswerk\'.
Wat hij daarmee heeft bereikt?
Friant geeft antwoord op zijn eigen, wat laconieke wijze. ‘Zo\'n vier centimeter progressie per jaar. Toen ik in 1983 begin stond het Nederlands record op 5,01 en sinds 2005 staat het op 5,81. En in die periode hebben de Nederlandse polshoogspringers ook acht internationale medailles gewonnen. We staan op de kaart.\'
Tekst: Cors van den Brink
Het volledige interview met Friant
Foto\'s van de afscheidsbijeenkomst