Autisme
Atletiek en Autisme. ‘Je hebt voor dit werk geduldige trainers nodig met een rustige uitstraling, die zich in kunnen leven in de belevingswereld van mensen met autisme’, aldus Anika van Gooswilligen. ‘Ons doel is om bestaande initiatieven te versterken en met elkaar te verbinden’.
Van Gooswilligen maakt deel uit van een kleine werkgroep ‘Atletiek en Autisme’, die onlangs is gevormd. Daarin zit ook Ron Vermeij, die bij Clytoneus in Woerden trainer is van de Kids Plusgroep voor kinderen met autisme. Noortje van Kempen werkt bij Leiden Atletiek aan een hardloopproject op een school voor kinderen met autisme. Vanuit de Atletiekunie is Heleen Moes betrokken bij de werkgroep.
‘We willen ook graag onze expertise beschikbaar stellen aan andere verenigingen die op dit terrein iets willen doen. Het zou mooi zijn als er in iedere regio mogelijkheden zijn voor deze kinderen. Met de Atletiekunie en NOC*NSF gaan we kijken hoe de bijscholing voor de trainers en begeleiders van deze doelgroep verder vorm kan krijgen. Ook kun je denken aan het ontwikkelen van voorbeeld-trainingen of andere mogelijkheden om trainers handvatten te bieden. En daarnaast willen we enthousiaste verenigingen ondersteunen die graag een nieuwe groep voor atleten met autisme willen opzetten’, aldus Van Gooswilligen.
De werkgroep wil graag eerst in kaart brengen wat er al gaande is. Zo kan de werkgroep de verenigingen met elkaar in contact brengen en gaan ondersteunen waar dat nodig is. Atletiekverenigingen die een speciale trainingsgroep of een apart aanbod hebben voor atleten met autisme of van plan zijn aanbod op te starten wordt daarom gevraagd zich te melden bij de werkgroep. Dat kan via dit e-mailadres: [email protected]
Verschillende atletiekverenigingen hebben inmiddels ervaring opgedaan met een trainingsaanbod voor kinderen en jongeren met autisme. Soms gebeurt dat in de reguliere trainingsgroepen, elders zijn speciale groepjes gevormd. Anika van Gooswilligen is als pedagogisch begeleider betrokken bij het initiatief van de verenigingen Pallas ’67 in Wageningen en Arena in Rhenen. Ze is zelf moeder van een zoon die een lichte mate van autisme heeft en een talentvol schaatser is. Ze kende daardoor de bijzondere begeleiding die deze kinderen en jongeren nodig hebben om te kunnen sporten.
‘Kinderen met autisme hechten aan regels en aan een vaste structuur. Als het in de training nét even anders gaat dan de trainer vooraf had aangekondigd, kan dat al tot verwarring leiden. Mijn zoon zat aanvankelijk op hockey en als een scheidsrechter daar een overtreding niet zag, was dat voor hem onacceptabel. Er zaten bovendien kinderen in het team die sociaal gezien gehaaider waren en dat was lastig voor hem.’ Ook door de communicatie kunnen er dingen mis gaan. Als iemand een grapje maakt, zal dat voor de trainer of voor de trainingsgroep meteen duidelijk zijn. Maar iemand met autisme kan zo’n uitspraak heel letterlijk nemen. Een opmerking als “Ach joh, ga toch fietsen”, valt dan al snel verkeerd.’
Vier jaar geleden raakte ze betrokken bij de beide atletiekverenigingen. Pallas en Arena organiseerden samen een serie van acht trainingen voor deze doelgroep. De werving vond plaats in het speciaal onderwijs, binnen de GGZ-instellingen, op reguliere basisscholen en ook via enkele artikelen in de regionale media. Het sloeg goed aan, vertelt Van Gooswilligen. Aanvankelijk bestond de groep uit 8- tot 14-jarigen. ‘Maar er kwamen steeds meer aanmeldingen en een groot deel van de kinderen bleef lid. De oudste is nu 17 jaar en we hebben inmiddels twee groepen van ongeveer tien atleten.’ In de atletiek is – net als bij het schaatsen – de sfeer vaak anders dan in een teamsport, zo heeft Van Gooswilligen ondervonden. ‘De mensen zijn over het algemeen rustiger en begripvoller. Dat hebben deze kinderen nodig.’
Wat is er eigenlijk nodig om een goed aanbod te kunnen doen voor deze doelgroep? Van Gooswilligen: ‘We zijn begonnen om de trainers de basiskennis over autisme bij te brengen. Je hebt voor dit werk geduldige mensen nodig met een rustige uitstraling, die zich in kunnen leven in de belevingswereld van mensen met autisme. Gelukkig hebben we die bij deze twee verenigingen kunnen vinden.’ Belangrijk is ook dat er kleine trainingsgroepen gevormd kunnen worden en dat er weinig of niet geschoven hoeft te worden, want iedere verandering is voor de meeste atleten met autisme lastig. ‘Per groep hebben we twee vaste begeleiders. De hoofdtrainer geeft het programma, de tweede trainer – maar die rol kan ik als pedagogisch begeleider ook op me nemen – assisteert en kan opvang bieden als er met een van de atleten iets mis gaat. Dat is belangrijk, want dan kan de rest verder. Je moet snelheid in de trainingen houden en niet teveel stop- of wachtmomenten hebben, want die zorgen vaak voor onduidelijkheid.’
Bij Pallas en Arena is gebleken dat een vaste structuur van de training, met elementen die iedere week terugkeren, een belangrijk hulpmiddel is voor trainers en atleten. ‘Al merken de trainers dat ook hun andere groepen daar baat bij hebben’, lacht Van Gooswilligen. Deelname aan wedstrijden is voor de meesten lastig. ‘Wel doen onze groepen jaarlijks mee aan de clubkampioenschappen, in een eigen groep. We creëren daar dan een eigen plek voor hen, een partytent waar ze zich steeds weer kunnen verzamelen, en dat gaat goed. Al zijn er kinderen die dit ook te spannend vinden.’
Van Gooswilligen wijst er op dat er verschillen zijn in het sportaanbod voor deze doelgroep. ‘Ik weet van andere verenigingen dat ze in kleinere groepen werken. Ook zijn er verenigingen waar atleten met autisme in de reguliere trainingsgroepen trainen. Zo zijn er allerlei vormen. Er is een groot verschil tussen kinderen met autisme met en zonder een verstandelijke beperking. In Wageningen richten we ons op kinderen zonder verstandelijke beperking. Voor atleten met autisme en een verstandelijke beperking zijn er binnen de G-atletiek mogelijkheden. In de praktijk blijkt vaak dat de groep die normaal tot hoog begaafd is niet in de G-groepen past en lastig in de reguliere groepen kan trainen. Juist voor die groep zijn speciale autisme atletiekgroepen en een goede begeleiding in de reguliere groepen een uitkomst.’
Tekst: Cors van den Brink