Arno Mul: Paralympische sport komt uit de zorghoek
Arno Mul is sinds begin 2012 als coach verbonden aan de Paralympische selectie die op Papendal traint. Aanvankelijk richtte hij zich vooral op de wheelers. Na het vertrek van toenmalig hoofdcoach Guido Bonsen, nu ruim een jaar geleden, nam hij ook de “staande” paralympiërs onder zijn hoede en werd Fynn van Buuren coach voor de talenten.
‘Mijn groep bestaat sinds de afgelopen zomer uit tien atleten: drie lopers, twee werpers en vijf rolstoelatleten maken deel uit van het seniorenteam dat op Papendal traint’, vertelt hij.
Dat er ook een fulltime talentencoach is aangesteld vindt Mul hard nodig, want hij schat in dat na de Paralympics van 2020 in Tokyo veel medaille-winnende atleten hun atletiekloopbaan zullen beëindigen. Er is dringend aanwas nodig. Het talentenprogramma draait nu bijna een jaar. Overigens neemt Fynn van Buuren ook een deel van de trainingen van de senioren voor zijn rekening, zoals de warming up en cooling down, zodat Mul zich kan concentreren op het hoofdprogramma.
Hij constateert tevreden dat de Paralympische sport steeds meer ‘uit de zorghoek’ komt, al ontmoet hij nog steeds wel mensen die denken dat hij met mensen met een mentale achterstand werkt. Zelf heeft hij niet veel feeling met “gehandicapten” vertelt hij, maar met de mensen achter de handicap en met hun ambities des te meer.
In hoeverre verschilt het trainen van atleten met een handicap van het trainen van valide atleten?
En wat heeft Mul in de loop der jaren geleerd over deze tak van sport?
‘Toen ik in 2011 startte had ik al wat ervaring, omdat para atlete Marije Smits bij mij trainde. Toch miste ik voldoende kennis toen ik met de paralympische groep voor het eerst op trainingsstage naar Zuid-Afrika ging. Gewapend met trainingsschema’s van Guido ging ik aan de slag.’ Mul heeft sinds dat begin veel geleerd. ‘Geen enkel schema uit die tijd zou nu nog bruikbaar zijn’ zo vat hij het samen. ‘Ik wist kort gezegd niets van rolstoelracen en moest mijzelf scholen wat betreft de trainingstechnische aspecten. Charles van Commenée bracht mij in contact met Peter Eriksson, een gelauwerde Britse coach van succesvolle wheelers. Hij heeft mij op weg geholpen en nog steeds hebben we af en toe contact.’ ‘Zo leerde ik onder meer hoe je een rolstoel zo hard mogelijk laat bewegen, dus hoe een optimale slag (een draai aan het wiel) eruit ziet. Maar ook bijkomende zaken als ideale zithouding kwamen aan de orde.’
Mul leerde al snel dat rolstoelracen totaal anders is dan lopen. ‘Als je ophoudt met lopen sta je stil. Stopt een atleet in een rolstoel, dan rolt de stoel gewoon door. Rolstoelracen lijkt daarom meer op roeien en fietsen dan op lopen. Dit zorgt ervoor dat je het energiesysteem anders belast’. ‘Als ik tegen een sprinter zeg: we gaan 3 keer een serie van 4 sprints over 60 meter doen en we doen dat met 2 min pauze tussen de sprints en 6 minuten tussen de series, dan weet je als coach: ze krijgen het zwaar. Maar een pauze van 2 minuten is voor wheeler heel veel. Er zit veel meer omvang in de trainingsprogramma’s van het rolstoelracen.’
‘Datzelfde geldt voor de wedstrijdprogramma’s. Er zijn veel wheelers die bij de internationale wedstrijden en kampioenschappen afstanden tussen de 100 en 1500 meter combineren en na het baanseizoen ogenschijnlijk moeiteloos ook goed kunnen presteren op de halve en hele marathon. Dat is totaal anders dan het programma van een valide loper.’
Wat zijn, afgezien hiervan, de verschillen in het trainen van valide en invalide atleten?
‘Er is eigenlijk geen verschil. Ik train de atleten alsof ze valide zijn. Wat wel speelt: een prothese wordt niet moe. Voor een valide verspringer zijn 6 of 7 sprongen met een volledige aanloop veel. Paralympiërs kunnen er meer doen. En hoewel het energiesysteem hetzelfde is, is de belasting anders.’ ‘Toch is het verspringen met een prothese niet bepaald makkelijker. Een prothese is onvoorspelbaar. Het is de kunst om die prothese goed te raken. Twee atleten die in de sprint aan elkaar gewaagd zijn, kunnen daarom bij het verspringen tot heel verschillende prestaties komen.’
‘Je bent als coach en atleet veel met materiaal bezig. Wat voor prothese neem je en hoe stel je hem af. Een prothese zit vast aan een koker en je kunt die prothese meer naar binnen of meer naar buiten zetten. Die afstelling is heel atleetspecifiek en maakt een wereld van verschil. Ik hoef daar als coach geen specialist in te zijn. Daarvoor hebben we Frank Jol in ons team. Maar het interesseert me wel enorm.’
‘Paralympiërs en hun coaches zijn altijd bezig om het materiaal te optimaliseren. Bij rolstoelen mogen bijvoorbeeld geen specifieke aerodynamische verbeteringen worden aangebracht, maar dat gebied is grijs. We zoeken natuurlijk wel naar de optimale vormgeving van de stoel. Voor protheses gelden niet veel regels. Wel is middels ingewikkelde formules bepaald hoe lang iemand mag zijn met zijn prothese t.o.v. zijn lichaamslengte. In 2017 werden nieuwe regels van kracht, waardoor sommigen omlaag moesten met hun blades. En dat heeft dan weer gevolgen voor de paslengte van een atleet.’
‘Het is fijn dat er internationaal steeds meer kennis wordt gedeeld. Er ontstaan grotere samenwerkingsverbanden. Maar als wij iets nieuws bedenken, dan houden we dat eerst voor onszelf. In 2012 experimenteerden we bijvoorbeeld met een ander type band, met een lage weerstand. En die band brachten we ook minder op spanning. Een van de atleten kreeg in de callroom zelfs te horen: je banden zijn lek. Nu zie je wereldwijd de trend om die druk te verlagen.’
Ben je als coach meer betrokken bij het privéleven van paralympische atleten dan bij anderen, juist omdat de handicap een grote rol speelt in dat dagelijks leven?
‘Ik weet niet of dat zo is’ zegt Mul. ‘Soms weet je wat praktische zaken over de gevolgen van de handicap in hun dagelijks leven, maar dat is eigenlijk het enige’. ‘Atleten zelf zijn ook geneigd om niet te klagen en aan de slag te gaan met de mogelijkheden die er wel zijn. Ze zijn gewend om naar oplossingen te zoeken. Als de deur van een hotelkamer te smal blijkt, schroeven ze een wiel van de rolstoel en wurmen ze zich naar binnen.’ ‘De bewijsdrang van een invalide atleet zit niet in het feit dat ze mee willen tellen, ze willen gewoon de beste worden in hun tak van sport. We steunen hen om in dat proces zo onafhankelijk mogelijk te zijn. Maar ik ben geen zorgverlener. Mensen moeten zelfstandig genoeg zijn om zich te redden. Ik wil best een rolstoel in een auto tillen, maar ik wil me geen zorgen hoeven maken of iemand zich wel redt op de hotelkamer.’
Wat mis je als coach?
‘We hebben in de selectie mensen met een groeistoornis en met een spastische aandoening. Ik mis nog wat specifieke trainingstechnische en medische kennis op die gebieden. Want als je bijvoorbeeld een spastische atleet maximaal kracht laat trainen, schakelt het neurologische systeem zichzelf uit. Hoe ga je daarmee om? En het blijkt dat krachttraining voor een atleet met dwerggroei anders kan uitwerken dan je als coach zou verwachten. Daar wil ik me de komende tijd meer mee bezig gaan houden.’
Tekst: Cors van den Brink
Foto's: Helene Wiesenhaan (Lara Baars & Arno Mul, EK Para Atletiek, Berlijn 2018) & Huub Keulers (teampresentatie EK Para Atletiek, Papendal 2018)